“Zet die tv uit en kom aan tafel.”
Zo mogelijk de meest gezegde zin voor wij aan tafel gingen, vroeger. Als we met de hele familie waren natuurlijk, want dan gelden er zo’n regels. En liefst ook als we boterhammen aten. Want ja, stel je voor dat je harde boterhammen zou moeten eten omdat je absoluut Boy Meets World wilde uitkijken.
Maar nu speelt dat allemaal niet meer. Nu ik niet meer diegene ben die aan de tv gekluisterd zit, nu ik wél diegene ben die honger heeft en nu die boterhammen veranderd zijn in spinaziepuree –die enorm naar me zat te lonken toen ik de pletter bovenhaalde- nu maakt dat niet meer uit.
Laat ze nog even doen. Laat ze nog maar eens discussiëren over wie wie is, waar wie woonde en of ze al dan niet dood zijn. Laat ze nog even hun nostalgie uitkijken. Ze hebben het al eens gezien, ooit, in een ver verleden, maar dat geeft niet. De kans dat ze het hierna nog eens zullen zien is klein.
En ik zal wel koude spinaziepuree eten, want de kans dat ik ooit nog warme spinaziepuree eet, is best groot.
Monday, November 30, 2009
Monday, November 23, 2009
Snow can wait, I forgot my mittens
Maar ik heb hier wel een muts. Een hele mooie wollige witte, die een totale picture perfect vormt met mijn witte wollige wanten. (Wanneer ik ze bij me heb, natuurlijk.)
Ik loop door de straat. Iedereen kijkt. De grijsaard met zijn ongeschoren baard en sigaret in de mond, de jongen wiens iPod zo luid staat dat zelfs mijn grootvader er nog dover van zou worden. Ze staren, als uitgehongerde hyena's. Naar mijn losse blouse en nonchalante rok.
Het regent. Het regent zo hard dat als ze daarboven niet oppassen, ze heel de Watersnoodramp van 1953 in één keer op ons uitstorten, zonder dat de zee er voor iets tussenzit. Nee zeg, ik ben niet gek. Ik draag geen nonchalante rok en al zeker geen losse blouse.
Het is mijn witte muts. En in tegenstelling tot wat mijn uiterlijk doet vermoeden, sla ik mijn ogen neer en hoop stiekem dat niemand het geklak van mijn hakken hoort. Dat die gigantische galm enkel in mijn hoofd te horen is, de schuld van die lege ruimte onder mijn schedel. Veel fancier gekleed dan normaal. Té fancy eigenlijk. Alsof ik het niet ben die daar loopt.
Maar het enige wat ik mij afvraag is wat Jij ervan zou vinden. Ik met mijn mooie witte muts. Mijn kleine picture perfect.
Ik loop door de straat. Iedereen kijkt. De grijsaard met zijn ongeschoren baard en sigaret in de mond, de jongen wiens iPod zo luid staat dat zelfs mijn grootvader er nog dover van zou worden. Ze staren, als uitgehongerde hyena's. Naar mijn losse blouse en nonchalante rok.
Het regent. Het regent zo hard dat als ze daarboven niet oppassen, ze heel de Watersnoodramp van 1953 in één keer op ons uitstorten, zonder dat de zee er voor iets tussenzit. Nee zeg, ik ben niet gek. Ik draag geen nonchalante rok en al zeker geen losse blouse.
Het is mijn witte muts. En in tegenstelling tot wat mijn uiterlijk doet vermoeden, sla ik mijn ogen neer en hoop stiekem dat niemand het geklak van mijn hakken hoort. Dat die gigantische galm enkel in mijn hoofd te horen is, de schuld van die lege ruimte onder mijn schedel. Veel fancier gekleed dan normaal. Té fancy eigenlijk. Alsof ik het niet ben die daar loopt.
Maar het enige wat ik mij afvraag is wat Jij ervan zou vinden. Ik met mijn mooie witte muts. Mijn kleine picture perfect.
Saturday, November 14, 2009
Vrijdag 13
18u53, spoor 3, Centraal Station Brussel.
Een heel perron vol jeugdbeweging. Het héle perron vol met jongens waarvan ik schat dat ze nog maar net het concept Pokémon ontdekt hebben. Laat staan dat ze weten dat je die dingen niet écht in de bossen zal vinden.
Trein stopt. Ik stap op, snel en opdringerig. Ik ben zo niet. Ik doe dat normaal gezien nooit. Ik wacht altijd vriendelijk zoals het hoort, na al die lastige mensen die doen alsof ze achtervolgd worden door de politie omdat ze net met hun 4x4 een Dexia-kantoor geramd hebben. In mijn hevigheid duw ik wat overduidelijk meer ervaren types aan de kant en zet me braaf in het gangetje. Kwestie van mijn loodzware rugzak niet bovenop het rek te hoeven zwieren en gewoon rustig mijn vijfentwintig tergend lange minuten uit te zitten. Ja, ik ben asociaal.
Eén voor één passeren ze. Alle vijfhonderdvierentwintigduizend. Om daarna nog eens te passeren in de andere richting. Ik dreig nog te roepen "allez allez, continuez!" maar aangezien mijn Frans niet is wat het hoort, bestaat de kans dat in de hevigheid van het moment mijn uitspraak er verkeerd uitkomt en hou ik het dus maar voor mezelf. Geeft niet, drie minuten later is iedereen weer weg en vlei ik mij neer op de trappen die er allesbehalve voor bedoeld zijn. Ik kan eindelijk op mijn gemak knorrig van vermoeidheid mijn weekend in gaan.
Stop Brussel Noord. Blijkt dat spoor aan de kant van míjn trappen te zijn. Oké oké, 't is al goed. Ik zet me recht. Voor even. Ja hey, niét dus. Opnieuw een hele meute kinderen, met blauwe vestjes en gekleurde sjaaltjes. Het lijkt wel alsof ze het wereldrecord Franstalige jeugdbewegingen op één trein willen breken. Mét als voorwaarde dat ze allemaal bij mij moeten langskomen en een foto moeten trekken als bewijsmateriaal. Waarschijnlijk omdat er ergens een dubbelganger van mij rondloopt die gerechtsdeurwaarder is en hun recordpoging officieel kan maken. Vergeet het maar, Franstalige jeugd.
Nadat al dat grut opgestapt is, volgt er nog een hoop doordeweekse pendelaars en jawel, mijn zuurverdiende veredelde zitplaats wordt ingenomen. Ik kan rechtstaan. Op de koop toe blijkt die laatste hoop kinders géén plaats gevonden te hebben en komen ze dan maar bij mij staan. Beginnen braaf hun boterhammen op te eten en wat te kwetteren. Au français, bien sûr! Geef me een stukje met choco en ik zorg dat jullie in het Guinness Book of World Records komen! In hun dromen.
En jammer genoeg ook in die van mijn maag.
Twintig eindeloze minuten later ben ik er. Uitgehongerd en uitgeput. Maar ik ben er. Ik ben er. IK BEN ER!
Ik heb al die Franstalige Fuckers overleefd, I'm a SURVIVOR! Al fluitend wandel ik naar mijn persoonlijke taxi. Opgelucht. Zucht.
Een heel perron vol jeugdbeweging. Het héle perron vol met jongens waarvan ik schat dat ze nog maar net het concept Pokémon ontdekt hebben. Laat staan dat ze weten dat je die dingen niet écht in de bossen zal vinden.
Trein stopt. Ik stap op, snel en opdringerig. Ik ben zo niet. Ik doe dat normaal gezien nooit. Ik wacht altijd vriendelijk zoals het hoort, na al die lastige mensen die doen alsof ze achtervolgd worden door de politie omdat ze net met hun 4x4 een Dexia-kantoor geramd hebben. In mijn hevigheid duw ik wat overduidelijk meer ervaren types aan de kant en zet me braaf in het gangetje. Kwestie van mijn loodzware rugzak niet bovenop het rek te hoeven zwieren en gewoon rustig mijn vijfentwintig tergend lange minuten uit te zitten. Ja, ik ben asociaal.
Eén voor één passeren ze. Alle vijfhonderdvierentwintigduizend. Om daarna nog eens te passeren in de andere richting. Ik dreig nog te roepen "allez allez, continuez!" maar aangezien mijn Frans niet is wat het hoort, bestaat de kans dat in de hevigheid van het moment mijn uitspraak er verkeerd uitkomt en hou ik het dus maar voor mezelf. Geeft niet, drie minuten later is iedereen weer weg en vlei ik mij neer op de trappen die er allesbehalve voor bedoeld zijn. Ik kan eindelijk op mijn gemak knorrig van vermoeidheid mijn weekend in gaan.
Stop Brussel Noord. Blijkt dat spoor aan de kant van míjn trappen te zijn. Oké oké, 't is al goed. Ik zet me recht. Voor even. Ja hey, niét dus. Opnieuw een hele meute kinderen, met blauwe vestjes en gekleurde sjaaltjes. Het lijkt wel alsof ze het wereldrecord Franstalige jeugdbewegingen op één trein willen breken. Mét als voorwaarde dat ze allemaal bij mij moeten langskomen en een foto moeten trekken als bewijsmateriaal. Waarschijnlijk omdat er ergens een dubbelganger van mij rondloopt die gerechtsdeurwaarder is en hun recordpoging officieel kan maken. Vergeet het maar, Franstalige jeugd.
Nadat al dat grut opgestapt is, volgt er nog een hoop doordeweekse pendelaars en jawel, mijn zuurverdiende veredelde zitplaats wordt ingenomen. Ik kan rechtstaan. Op de koop toe blijkt die laatste hoop kinders géén plaats gevonden te hebben en komen ze dan maar bij mij staan. Beginnen braaf hun boterhammen op te eten en wat te kwetteren. Au français, bien sûr! Geef me een stukje met choco en ik zorg dat jullie in het Guinness Book of World Records komen! In hun dromen.
En jammer genoeg ook in die van mijn maag.
Twintig eindeloze minuten later ben ik er. Uitgehongerd en uitgeput. Maar ik ben er. Ik ben er. IK BEN ER!
Ik heb al die Franstalige Fuckers overleefd, I'm a SURVIVOR! Al fluitend wandel ik naar mijn persoonlijke taxi. Opgelucht. Zucht.
Sunday, November 8, 2009
De ondraaglijke absurdheid van mijn bestaan
Ik heb een wolk. Een hele mooie. Zacht en warm. Ik ben daar vaak en graag. Ik vind dat niet erg. De omgeving wel. Maar op mijn wolk is het veilig. Daar is het gezellig. Daar hoef ik niet te praten. Daar mag ik mijn sociaal gehandicapte zelve zijn, zonder dat iemand daar problemen rond maakt. Daar moet niets en mag alles. Daar gaat niets fout. Daar gaat alles zoals het in mijn hoofd gaat.
Ik zeg niets. Soms praat ik, nietszeggend. Ik luister. Ik observeer. En ik vind dat niet erg. Je ziet mij niet. Amper. Eigenlijk ben ik er niet.
Soms heb ik last van een soort geldingsdrang "Look at me! Look at me!". Maar liefst niet letterlijk, want dan word ik rood. En soms, heel erg soms, breng ik verslag uit en schrijf ik iets neer. En als ik écht in "mijne goeie" ben, dan praat ik zelfs. Véélzeggend.
Ik zeg niets. Soms praat ik, nietszeggend. Ik luister. Ik observeer. En ik vind dat niet erg. Je ziet mij niet. Amper. Eigenlijk ben ik er niet.
Soms heb ik last van een soort geldingsdrang "Look at me! Look at me!". Maar liefst niet letterlijk, want dan word ik rood. En soms, heel erg soms, breng ik verslag uit en schrijf ik iets neer. En als ik écht in "mijne goeie" ben, dan praat ik zelfs. Véélzeggend.
Subscribe to:
Posts (Atom)